Categoriearchief: Verhalen over Gemert-Bakel

Hoeve Ten Broek

De Armenhoeve

Aan het eind van de Kromstraat, daar waar de verharding eindigt en op zijn best een zandpad verder richting Bakel en Helmond gaat, staat de oudste boerderij van Gemert. Wanneer precies de hoeve is gesticht is onbekend, maar al in 1332 is er sprake van het goed Ten Broek, misschien beter bekend als de Armenhoeve. Maar die naam kreeg het pas later.

Eerste eigenaar van het goed Ten Broek was de Commanderij Gemert van de Duitse Orde. Landcommandeur Iwan van Cortenbach heeft in 1421 het goed in erfpacht gegeven. In 1434 werd Goyart van Werme de nieuwe eigenaar. Deze Van Werme was ook nog leenman van het naastgelegen goed Ten Boer. Bij het overlijden van Van Werme in 1454 bleek bij testament bepaald dat zowel goed Ten Broek als goed Ten Boer aan de kerk van Gemert werd vermaakt. Dat ging niet helemaal om ‘niet’: er was wel een aantal voorwaarden en verplichtingen aan verbonden. Zo was onder meer bepaald dat aan 13 armen van Gemert op elke vrijdag in de vasten “2 vat witte erwten, 3 haringen en zoveel brood als een normaal mens tijdens een maaltijd eten mag” uit te delen. Behalve dat moest op de sterfdag van Goyart aan alle aanwezige armen brood worden uitgedeeld zolang de voorraad strekt (er was 1 mud rogge beschikbaar). Het is om die reden dat in de volksmond al heel snel Hoeve Ten Broek de naam Armenhoeve kreeg. De uitdeling aan de armen, spinning genoemd, bleef voortbestaan tot in de twintigste eeuw. Toen de kerk de hoeve aan een particulier verkocht was het gedaan met de Armenhoef.

De huidige boerderij is een zogenaamde hoekgevelboerderij. De hoekgevel is ontstaan door een aanbouw aan de voorgevel in de lengterichting van het huis. Delen van het gebouw stammen nog uit de middeleeuwen. Heel opvallend is de hoogte van de zogenaamde Herenkamer. In een balk boven de schouw in de kamer, is de volgende tekst aangebracht: “Anno 1619 Ansem Jeghers ende Meriken sijn huysvrou”.

Vroeger was de hoeve omgeven door een gracht, maar die is inmiddels gedempt. In 1985 werd de vrijstaande schuur gesloopt. Het aloude bakhuis is nog wel intact. Het pand is een rijksmonument en is gelegen aan de Kromstraat 37.

Fietsroute Boerderijen en landgoederen

boerderijen en landgoederenOp deze fietstocht nemen we je mee naar waar eind 19de eeuw – nog puur natuur – de Peel lag. Al fietsend waant je je al snel in een openluchtmuseum met een grote verscheidenheid aan boerderijen. Boerderijen die vaak op een mooi landgoed liggen. Onderweg maak je kennis met het jongste deel van de gemeente Gemert-Bakel. Grootschalige ontginningen eind 19de en begin 20ste eeuw veranderden de Peel van een drassige hei in het huidige productielandschap. Deze gebeurtenissen trokken zakenlui en pioniers uit heel Nederland aan en dat kun je goed zien aan de verschillende bouwstijlen. In deze periode zijn ook de kerkdorpen Elsendorp en De Rips gesticht. En nog een bijzonder detail: veel boerderijen hebben een naam op de gevel.

We vangen onze rondrit aan op de Gerele Peel 50. Dit is een typisch voorbeeld van een langgevelboerderij: een rechthoekig boerderijtype waarbij voorhuis, stal en schuur aan elkaar zijn gebouwd. Alle deuren zijn geplaatst in de lange gevels. Dit type boerderij was algemeen in de Belgische en Nederlandse Kempen. De boerderij aan de Gerele Peel is in 1925 gebouwd. Om de kosten te drukken werden geen bakstenen gebruikt, maar stenen die van cement waren gemaakt.
De Petronella Hoeve vind je aan de Gerele Peel 26 en is een kortgevelboerderij. De boerderij werd omstreeks 1926 gebouwd. In tegenstelling tot de langgevelboerderij bevindt de ingang naar het woonhuis zich bij de kortgevelboerderij in de voorgevel. Een dergelijke boerderij is ook veel breder en gedrongener dan de langgevelboerderij. De meeste kortgevelboerderijen stammen uit de 19de en begin 20ste eeuw, maar er bestaan ook oudere exemplaren. Veel boerderijen van dit type zijn geclassificeerd als monument.

Via landwinkel De Reijse Heerlijckheid aan de Rooijehoefsedijk 82 komen we in Landgoed De Sijp. In de landwinkel vind je informatie over de geteelde gewassen, een winkel met verse groenten/fruit en streekproducten. Bovendien is er een terrasje.

In 1895 werd Landgoed De Sijp door bankier Abraham Hendrik Ledeboer (Enschede) aangekocht. Hij was ook de eigenaar van het nabijgelegen landgoed Stippelberg. Het werd de eerste grootschalige ontginning die niet uitsluitend op de bosbouw was gericht. Uiteindelijk werden er 6 boerderijen op het landgoed gebouwd.
Eén van de 6 boerderijen is De Sijp aan de Ripseweg 51. Deze ‘boerderij’ werd ongeveer in 1906 gebouwd. Feitelijk was het een voorwerkerswoning die ook in gebruik was als paarden- en ossenstalling. Het pand is onlangs helemaal gerenoveerd.

foto: ErfgoedWiki
foto: ErfgoedWiki

Verder fietsend komen we bij een derde type boerderij, de kop-(hals)-rompboerderij met de fraaie naam Gertrudahoeve. Dit type komt vooral voor in Friesland en Groningen en dankt zijn naam aan de gelijkenis met een liggende koe: het woonhuisgedeelte is de kop, het middengedeelte de hals en de schuur de romp. De Gertrudahoeve werd omstreeks 1929 gebouwd en is typerend voor de ontginningsboerderijen in de Peel, die invloeden laten zien uit heel Nederland.
Naast de boerderij staat het Lancaster- en burgemeester Wijtvlietmonument met infopaneel. Op het paneel valt het verhaal te lezen van het neerstorten van de Lancaster en over de weigering van burgemeester Wijtvliet om in het laatste bezettingsjaar (1944) arbeiders uit zijn gemeente aan te wijzen om Vliegveld B84 De Rips (de Sijp-Elsendorp) aan te leggen in opdracht van de Duitse bezetter. Hij is hiervoor gevangengenomen en na verblijf in diverse concentratiekampen vermoord in Buchenwald.

Bosmuseum De Rips, over de geschiedenis van dorp en bos
Bosmuseum De Rips, over de geschiedenis van dorp en bos

We zijn aanbeland in het Bosmuseum De Rips. Themapanelen vertellen in één oogopslag hoe het gebied veranderde van heide naar bos. Ook kunt je de fiets even de fiets laten en een wandeling maken langs een van de gemarkeerde routes. Het Bosmuseum ligt aan de rand van Landgoed De Stippelberg. Door De Stippelberg loopt de Peelrandbreuk. De Peel leende zijn naam aan deze geologische breuklijn, die zo’n beetje loopt van Roermond via Meijel, Liessel, Deurne, Bakel, Gemert, Uden naar Heesch. De breuklijn scheidt de relatief omhoog bewegende Peelhorst van de relatief omlaag bewegende Roerdalslenk.

Als we onze tocht voortzetten komen we via de Klotterpeel bij een T-boerderij aan de Jodenpeeldreef 2. Deze boerderij is omstreeks 1940 gebouwd. Een T-boerderij wordt ook wel Betuweboerderij genoemd, omdat dit type vooral te vinden is in de Betuwe. Maar ook elders in Nederland, zoals in Brabant, werd dit type gebouwd. De T-boerderij is ontstaan uit de zogenoemde krukhuisboerderij of krukboerderij. Door de gestegen welvaart werd van bestaande boerderijen het woonhuis naar één kant uitgebreid. Daardoor ontstond een L-vormige plattegrond met een brede voorgevel met haaks daarop het bedrijfsgedeelte. Van bovenaf zie je iets wat erg lijkt op een deurkruk, wat meteen ook een verklaring is voor de naam. Het is gemakkelijk te begrijpen dat wanneer het woonhuis naar beide kanten werd uitgebreid er een T-vormige plattegrond ontstaat: de T-boerderij.

De Rips. De Maria van Liefde kapel, gebouwd na een bijna dood ervaring, vanaf de straat gezien.
De Rips. De Maria van Liefde kapel, gebouwd na een bijna dood ervaring, vanaf de straat gezien. Bron: ErfgoedWiki

De volgende stop is een kortgevelboerderij: Den Dorscherstee aan de Burgemeester Van den Wildenberglaan 46. De boerderij stamt uit 1924, maar het huidige gebouw is van 1954. De naam betekent zoveel als: ‘het huis van de loondorser’. In de tuin van deze boerderij staat een Mariakapel, die gebouwd werd naar aanleiding van een bijna-doodervaring van de bewoonster in 1990. Zij kreeg een visioen van Maria dat zij als Maria van Liefde geëerd wilde worden. De kapel is door de bewoners ontworpen en gebouwd in 1994.

We blijven nog even in de buurt van De Rips en bezoeken de Leliana Hoeve aan de Oploseweg 2. De boerderij is ca. 1930 gebouwd in opdracht van Pieter Schoen uit Zaandam. In die tijd was hij een van de grootste verfindustriëlen van Nederland. Deze Pieter Schoen heeft meerdere boerderijen laten bouwen in De Rips. Bij deze boerderij staat het woonhuis dwars op het bedrijfsgedeelte.

Groot Tammel (Vinkepeel/Roelvinklaan 4) is een Friese kop-rompboerderij uit ca. 1925. Opdrachtgever was Adam Roelvink, president van de Twentsche Bank, die een stuk grond kocht waar hij nog meer boerderijen liet bouwen. Heel apart is de naam van de boerderij op een gevelsteen omgeven door siermetselwerk.

De familie Roelvink kocht ook Landgoed De Bunthorst. Dit landgoed werd ontgonnen volgens het gangbare model: grote, rechthoekig vakken bos en akkerland werden aangelegd, gescheiden door lanen die beplant werden met Amerikaanse eik.
In de tijd van de grootschalige ontginningen werden de gronden vooral aangelegd voor bosbouw. De Nederlandse Heidemaatschappij voerde het werk uit onder aansturing van een voorwerker. De voorwerker woonde ook vaak op het landgoed in de voorwerkerswoning. Daar werden ook de ossen die het land omploegden gestald. In die tijd was de algemene mening dat de Peelgronden te arm waren om iets ander dan bosbouw te bedrijven. Maar toen kwam de kunstmest en kon bijna alles verbouwd worden.

Als voorlaatste punt op de route zijn we aanbeland in Landgoed De Krim. Uniek in de gemeente is dat de natuur in De Krim nooit ontgonnen werd. Andere delen van de Peel, zoals de Klotterpeel, zijn in oude glorie hersteld. De Krim had tot 1920 diverse eigenaren en pas toen is er een kleinschalig landbouwbedrijf opgezet. Het overgrote deel is nooit bewerkt en bestaat nog altijd uit natte heide en drie vennen. Heel bijzonder is de aanwezigheid van een pingo, een overblijfsel uit de laatste ijstijd. In Eskimotaal betekent pingo ‘kleine heuvel’. De kern van een pingo bestond uit zuiver ijs. Na de ijstijd bleef alleen een cirkelvormig meer of krater over.

De prachtige en ongebruikelijke Dompthoeve in Elsendorp. Bron: ErfgoedWiki
De prachtige en ongebruikelijke Dompthoeve in Elsendorp. Bron: ErfgoedWiki

Laatste halteplaats is Hoeve De Dompt, die eerder de Anna Hoeve heette. De Annahoeve was de naam van een proefbedrijf op Landgoed De Dompt en werd gebouwd rond 1910. De opdracht kwam van Van Musschenbroek uit Baarn, eigenaar van de Amsterdamse Landbouw Maatschappij De Peel. Kenmerkend voor het gebouw is de zeer grote omvang, zeker als je dat vergelijkt met de vele kleine keuterboerderijtjes in de buurt, en het experimentele ontwerp. Het bestaat uit een woonhuis en verder koeien-, varkens- en paardenstallen. Oorspronkelijk was er plaats voor 200 varkens, 60 koeien en 26 paarden. Ook in termen van dierenaantallen was het een gigantisch bedrijf. Gaandeweg werden delen van De Dompt verkocht en daaruit heeft de dorpskom van Elsendorp zich gevormd.
De Annahoeve ontleende haar naam aan de dochter van Van Musschenbroek. Zij had ook de eerste steen gelegd. In 1926 werd de naam veranderd naar Hoeve De Dompt en werd ook de naam op de gevelstenen gewijzigd.

De Goede Moordenaar

Verteld door Martien van Dooren op de site van het Brabants Historisch Informatie Centrum.

De goede moordenaar: zo werd de tram genoemd die van Den Bosch via de dorpen naar Helmond liep. Zijn naam had de tram te danken aan de vele dodelijke ongevallen op het traject. Over de Goede Moordenaar zijn enige schaarse anekdotes bewaard gebleven, die ik hier wil vertellen.

Bron: BHIC
Bron: BHIC

Berlicum 1924-1925, ontsporing van ‘De Goede Moordenaar’: een koe werd gedood. In die tijd (begin jaren ’30) waren er in Gemert enige jongelui die regelmatig met de tram meereden. Onder andere waren Stef Coolen en Harry Groenenweg van de partij. Nu stonden in de wintermaanden in de coupés hoge kolenkachels die regelmatig door de conducteur bijgevuld werden. Diverse keren hadden de heren Coolen en Groeneweg vlak voordat ze uitstapten nog eens flink wat kolen op de kachel gedaan, waardoor de reizigers het zo warm kregen dat ze de jas uittrokken.

Op een andere dag hadden die belhamels in Beek en Donk de laatste wagon stiekem afgekoppeld, wat pas in Helmond werd ontdekt. De tram moest extra terug om de wagon op te halen. In Helmond was een draaibrug enkel voor de tram.

Bron: BHIC
Bron: BHIC

Berlicum 1924-1925, ontsporing van ‘De Goede Moordenaar’: een koe werd gedood. Na het passeren van de draaibrug reed de tram door de Tramstraat Helmond binnen. In de Tramstraat stonden de huizen aan elkaar gesloten, het waren huisjes van ver voor 1900. De tram reed daar rakelings langs de huizen. In de zomermaanden zaten veel mensen buiten op de stoep met de buren op zijn Brabants te “buurten”. In de tram zat je een stuk hoger dan de straat. Menigmaal gebeurde het dat de belhamels hun broek losknoopten, uitpakten en de mensen rijkelijk “zegenden” (lekker fris)!

In Gemert woonde in die jaren de gebroeders Manders, bijgenaamd de “Proppen”. Nu moest een der heren zich in Den Bosch melden voor enige maanden gevangenisstraf. De plaatselijke veldwachter bracht hem naar de gevangenis. Ter hoogte van Heeswijk deed Manders het volgende voorstel aan de veldwachter: “als wij nu in Heeswijk uitstappen, dan trakteer ik op een borrel en dan gaan we met de volgende tram verder”. Aangezien het traktement van de veldwachter niet al te hoog was, had die er wel oren naar. Na het nuttigen van enige borrels vertrok het stel naar Den Bosch.

Uden ca. 1932, botsing tussen de stoomtram en een vrachtwagen van aannemingsbedrijf De Oosthoek. Foto: UDE1564.In de beginjaren van 1900 waren er in Gemert twee knapen onder dienst, Pieter van den Nieuwenhof en Max Gijsberts. Pieter van den Nieuwenhof was een oom van Martien van Dooren. Ze dienden bij het “paardenvolk” te Breda. Als het verlof erop zat, gingen ze met de tram naar Helmond om daar op de trein te stappen. Menigmaal kreeg de moeder van Pieter te horen dat de twee helemaal niet met de tram afgereisd waren, maar in Gemert in een of ander café verbleven. Dan sliepen ze wel ergens. Om er zeker van te zijn dat haar zoon en zijn vriend werkelijk naar de kazerne terugkeerden, bracht zij ze zelf naar de tramhalte. Helaas werkte dat niet, aangezien ze bij “De Drie Ossen” ,een stuk buiten Gemert weer uitstapten.

De Proppen

Verteld door Martien van Dooren op de site van het Brabants Historisch Informatie Centrum.

In de twintiger jaren vestigden zich de twee broers Manders, bijgenaamd “de Proppen”. Beiden waren vrijgezel, ze woonden in De Pandelaar in Gemert. Ze stonden te boek als fietsenhandelaar, maar dat was slechts om hun hoofdbron van inkomsten te verbloemen, namelijk smokkel, inbraak en diefstal. Het waren beruchte lieden die in de hele omgeving indruk maakten.

In de nacht van zondag op maandag was er in de levensmiddelenwinkel van Corstens ingebroken. Op maandagmorgen was een van de Proppen de eerste klant, om te zien wat hij nog “vergeten” was. Voor het gemeentebestuur van Wanroij hadden ze de klus aangenomen om in de herfst de sloten te vegen, waarvoor ze enige werklozen hadden aangetrokken. Na afloop vroegen ze om een bewijs dat het werk naar behoren uitgevoerd was. Dat bewijs diende als dekking voor hun werkelijke bezigheden. Voor dezelfde moeite haalden ze de fuiken van anderen leeg.

Op zekere dag hadden ze enige werklozen verzameld voor een interessante klus. Die mensen werd een royale vergoeding beloofd voor het over de grens smokkelen van goederen. Ze zouden worden uitbetaald bij aflevering van de smokkelwaren aan het opgegeven adres. Zulke dragers werden in het vakjargon “pummelaars” genoemd. Op de dag van overtocht zou een van de Proppen voorgaan om te zien of de weg veilig was.

Het was een uitstekende, donkere nacht voor de pummelaars. Maar bij het passeren van de grens dook er plotseling van achter een struik een man op met een uniformjas van de douane die “Halt! Douane!” riep. De pummelaars gooiden zo snel mogelijk hun pummel op de grond en verdwenen in het donker. Omdat ze de smokkelwaren niet op het juiste adres hadden afgeleverd, werden ze niet betaald. Het spel was uitstekend door de gebroeders opgezet…

De Proppen waren veel geziene gasten bij de rechtbank. Als een van hen weer eens voor moest komen, zat de publieke tribune vol belangstellenden uit Gemert. Op zo’n zittingsdag werd de beklaagde gevraagd wat hij op de aanklacht te zeggen had. Doch de Prop deed geen mond open. De vraag werd herhaald, weer geen antwoord. Daarna vroeg de aanklager of hij zijn mond niet open kon doen, waarop de Prop zijn mond wagenwijd open deed, maar hij sprak geen woord. En een andere keer antwoordde de Prop: “Och rechter, de mensen zeggen zo veel. Gij moet niet alles geloven. Ze zeggen ook wel dat gij uw eigen ophoudt met de vrouw van de dokter”. Dat gerucht was in heel Roermond en omstreken een publiek geheim. Daverend gelach en grote hilariteit op de tribune.

De meest geruchtmakende stunt speelde zich in Nuenen af. In die tijd waren de boterfabrieken in opkomst. Meestal was er op vrijdag veel geld aanwezig om de boeren uit te betalen. Op een nacht stond een der Proppen bij de boterfabriek met twee fietsen en werd daar door twee veldwachters aangesproken. “Zo man, bij deze ben jij gearresteerd en ga je mee naar het bureau.” “Ik zou niet weten waarom”, zei de Prop. “Jouw broer hebben we al in den bak zitten voor inbraak in de boterfabriek.” “Wat”, zei de Prop, “die lelijke vlegel! Tegen mij zei hij, hou mijn fiets even vast, ik moet schijten, en nu gaat die vlegel inbreken.”

Het kon niet uitblijven dat De Proppen regelmatig achter de tralies verdwenen. Op een dag moest één van De Proppen drie maanden uitzitten in Den Bosch. Hij werd thuis door de veldwachter opgehaald en per tram naar Den Bosch gebracht. Net Veghel door zei De Prop: “Zeg veldwachter, als wij nu eens in Heeswijk-Dinther uitstappen, dan trakteer ik op een borrel en gaan wij met de volgende tram verder. Gezien het traktement van een veldwachter toch al niet te groot was had hij daar wel oren naar. De Prop had enige keren getrakteerd en met de volgende tram ging het stel richting de nor. Alles verliep heel gemoedelijk.

Uiteindelijk hebben ze een groot deel van hun leven achter de tralies doorgebracht.

 

Neergestorte vliegtuigen in Elsendorp 1940-1945

Verteld door Rien Wols van het Brabants Historisch Informatie Centrum.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er boven Nederland zo’n 6.000 militaire vliegtuigen neergestort. Ruim 1.000 daarvan zijn er in Noord-Brabant terecht gekomen. Dan gaat het zowel om geallieerde (Britse, Amerikaanse en Canadese vliegtuigen met bemanningen die uit nog veel meer nationaliteiten bestonden) als Duitse vliegtuigen.
Wij gaan proberen de verhalen achter al deze crashes te achterhalen met behulp van iedereen die ofwel zélf nog herinneringen heeft of de verhalen gehoord heeft van eerdere generaties. Soms is er al veel bekend, soms wat minder.

Op 1 augustus 1942 stortte om 02.25 uur een Vickers Wellington IC bommenwerper neer van het 16 OUT. Het was een van de 29 vliegtuigen die die nacht verloren gingen bij een bombardementsvlucht op Düsseldorf. Het vliegtuig werd neergeschoten door een Duitse nachtjager en kwam neer op de Vossenberg in Elsendorp. De volledige bemanning kwam om: piloot F/S E.G. Robertson; Sgt. H.L. Cox; F/S L.G. Harvie; Sgt. D.H. Kurtz en Sgt. Hueston. Deze laatste werd na de oorlog herbegraven op de Canadese erebegraafplaats in Groesbeek, de anderen liggen op de militaire begraafplaats in Woensel

Op 27 augustus 1942, om 23.23 uur, stortte er opnieuw een Vickers Wellington III neer. Dit toestel was van het 156 Squadron, op weg naar Kassel. Ook van dit vliegtuig kwam de voltallige bemanning om het leven: piloot P/O J.W. Longhurst; F/S J.W. Stuart; P/O M. Millidge; P/O R.W. Byers en Sgt. A. Blogg liggen begraven in Woensel.

Op 11 september 1942 was het opnieuw raak: een Duitse nachtjager schoot een Vickers Wellington IC van het 20 OTU (Operational Training Unit)neer. Dit keer was het doel Düsseldorf geweest. Ook de bemanning van dit toestel overleefde het niet: piloot Sgt C.A. Sherman; Sgt. E.T. Briggs; Sgt. E. Milton; Sgt. A. Hocholas en F.W. Gennette werden in Woensel begraven. Gennette en Sherman werden na de oorlog overgebracht naar de Canadese begraafplaats in Groesbeek. Een ander toestel van deze aanvalsgolf stortte die nacht in Uden neer.

Op 23 juni 1943 crashte om 01.59 uur een Duitse Messerschmitt Bf 110G-4 van het 3./NJG 1. De piloot was Hptm M. Meurer.

Een maand later, op 26 juli 1943 werd om 00.46 uur bij het buitengoed Cleefswit een geallieerde bommenwerper van het type Lancaster III neergeschoten door Duitse nachtjagers. Dit toestel was van het 103 Squadron en werd gevlogen door S/Ldr G.R. Carpenter.

Het Lagebericht van de bevelhebber der Wehrmacht in Nederland meldt onder de Abwehrerfolge van deze week dat er twee leden van de bemanning dood gevonden zijn en dat één bemanningslid gevangen is genomen. Over het lot van de anderen zijn er geen mededelingen.

Maar inmiddels weten we dankzij Ruud Wildekamp, Bernard Ploegmakers en Ad Otten meer. In Gemerts Heem 54 (2012), nr. 2, p.23-28 doen ze verslag van hun onderzoek naar de “Crash Elsendorp 26 juli 1943”. De Duitse piloot die de Lancaster met zijn Me 110-G neerhaalde was Majoor Werner Streib van NJG1. De Lancaster was onderweg naar Essen. De bommen die het aangeschoten toestel nog loste, richtten hier en daar flinke schade aan en ook bij de uiteindelijke crash explodeerde een deel van de bomlading, met grote schade als gevolg.

Vijf van de acht bemanningsleden kwamen om. De lijken van boordschutter Sgt James Henry Thornton (21) en boordwerktuigkundige Sgt Kenneth Charles Tate (26) werden gevonden vlakbij de krater die het exploderende toestel had geslagen. De overblijfselen van navigator P/O John Albert Basil Cooper (een Australiër) (21) en boordschutter Sgt George Harry Newbolt (21) werden de volgende dag gevonden, de laatste op kilometers van de crashplaats. Pas drie dagen later, op 29 juli, ontdekte men het lijk van de tweede piloot, F/Sgt Kenneth Archer (23) in een roggeveld, zo’n 100 meter van het wrak verwijderd. In de buurt lag ook een nog niet ontplofte bom. Die werd pas op 5 augustus tot ontploffing gebracht. Tot die tijd werd de nabijgelegen boerderij ontruimd.

Vier van de omgekomen bemanningsleden zijn begraven op de militaire begraafplaats te Woensel, in graf EE 83 (Archer), EE 84 (Tate), EE 91 (Cooper) en EE 93 (Thornton). Newbolt ligt begraven op het Nijmeegse oorlogskerkhof Jonkerbos, graf 15 H 5.

Uiteindelijk waren er drie overlevenden: piloot Sq/L Carpenter, bommenrichter Sgt J.M.I. Bucklitsch en radiotelegrafist Sgt Jimmy L. Brazil. Bucklitsch vond onderdak bij de familie Bontrup in Oploo, maar koos zelf voor krijgsgevangenschap. Ook Carpenter en Brazil vonden onderdak en werden verder geholpen door de ondergrondse. In Brussel werden ze echter verraden en gevangen genomen. Via Parijs en de Gestapo-gevangenis in Fresnes kwamen ze uiteindelijk in het krijgsgevangenenkamp Stalag IV B terecht.

Ook in Lieshout, Nistelrode en Oisterwijk werden die nacht geallieerde bommenwerpers neergeschoten.

Op 25 september 1944 ten slotte, crashte om 16.00 een Spitfire IX van het 412 Squadron op 2 kilometer ten noordoosten van Elsendorp. De piloot van dit toestel was F/O H.W. McLeod.

Veel meer weten we niet van deze vliegtuigcrashes. Hebben andere bemanningsleden het overleefd? En zo ja, wat is er dan vervolgens met hen gebeurd? Zijn er aan de grond slachtoffers gevallen of gebouwen beschadigd? Waar precies zijn ze neergekomen? We hopen dat er in Elsendorp nog mensen zijn die hier meer van weten!

 

De Heilige Losbol

de heilige losbolDe man die deze naam draagt, heette niet vanaf zijn geboorte zo. Als Dionysius wordt hij ergens begin 3de eeuw met nog een paar missionarissen door de paus naar Gallië gestuurd. Volgens de legende was Dionysius de eerste bisschop van Parijs, dat in die tijd nog Lutetia heette. Hij zou daar de eerste houten kerk gebouwd hebben op het eiland waar nu de Notre Dame ligt. De lokale, heidense bevolking was niet erg ingenomen met Dionysius: samen met twee van zijn volgelingen stierf hij de marteldood. Omstreeks het jaar 250 werd hij onthoofd op de heuvel Montmartre. Om meer dan een reden was Dionysius daar niet erg blij mee en met verwijtende blikken naar zijn beulen nam hij zijn hoofd op en kuierde naar het huidige Saint Denis. Dionysius wilde uitsluitend daar begraven worden. Al vrij snel daarna werd hij heilig verklaard en sindsdien wordt hij steeds afgebeeld als de bisschop die zijn hoofd (inclusief zijn mijter) niet op zijn schouders draagt, maar in zijn handen voor de borst. St.-Dionysius kreeg als vaste (katholieke) feestdag 9 oktober.

 

Maar wat doet deze bijzondere heilige op het Ridderplein in Gemert?

In het jaar 1683 werd de kerk van St.-Jan’s Onthoofding in Gemert opnieuw ingewijd. Door de ontheiliging met de bezetting en inbeslagname van de kerk door de Staten-Generaal, was dat nodig geworden. Toevallig vond de herinwijding plaats op 9 oktober, de naamdag van St.-Dionysius. Vanuit de traditie was de ker(k)mis altijd de verjaardag van de kerkwijding. Daarmee werd de heilige als vanzelfsprekend de patroon van Gemert-kermis. Meer dan 200 jaar werd de kermis in Gemert gevierd op of omstreeks 9 oktober.

De beeltenis van Dionysius werd al heel snel in de volksmond (ook buiten Gemert) met de bijnaam ‘de heilige losbol’ aangeduid. Opvallend is wel dat in het interieur van de kerk van St.-Jan’s Onthoofding nergens een beeld van Dionysius is te vinden. Zijn bijnaam is misschien te profaan om zijn beeltenis in de kerk te plaatsen.

De Heilige Losbol, of toch in ieder geval de naam, leidde tot heftige discussies tussen laten we ze voor- en tegenstanders noemen. Sommigen interpreteerden de naam als een soort geruststelling: ‘we kunnen met de kermis gerust nog een borreltje pakken, de heilige losbol is onze patroon’. Terwijl er ook mensen waren die juist waarschuwden: ‘kijk uit en pas goed op met Gemert-kermis, want met zo’n patroonheilige, kan het niet anders dan verkeerd lopen’. Tot de laatste groep behoorden in ieder geval achtereenvolgende pastoors, die vanwege het stevig drankgebruik tijdens de kermis alles in het werk stelden om de kermis af te schaffen en daarmee het drankgebruik in te perken. Tot op heden nog altijd zonder al te veel succes overigens.

Hoe het ook zij, de Heilige Losbol staat in vol ornaat, met zijn ‘mijterhoofd’ in zijn rechter- en een wijnkelk in zijn linkerhand op het Ridderplein. Is het ironie, dat uitgerekend hij op het plein staat dat door de jaren steeds meer gekenmerkt werd door horeca-ondernemingen?

 

Het Mysterie van de Heilige Losbol, Patroon van Gemert Kermis verteld door Ad Otten.

Het Spijkerkapelleke

spijkerkapellekeIn het buurtschap Esdonk nabij Gemert bevindt zich het zogenoemde Spijkerkapelleke of ook wel het Esdonks Kapelleke. De naam is ontstaan door het gebruik om spijkers te offeren om verlost te worden van zweren, puisten en andere huidaandoeningen. Belangrijk om te weten: het moeten wel spijkers zijn die kunnen roesten. Er wordt volop gebruik gemaakt van de mogelijkheid om spijkers te offeren, want elk jaar gaan er ettelijke tientallen kilo’s spijkers naar de oud ijzerhandelaar.

Het gebruik zou teruggaan tot in de 17de eeuw. Een Spaanse majoor beloofde de lemen kapel van Esdonk te vervangen door een stenen als hij maar van zijn zweren verlost zou zijn. En aldus geschiede. In die tijd was het niet ongebruikelijk om spijkers in een boom te slaan als men last had van zweren of puisten. De ziekte werd op deze manier als het ware overgedragen. Natuurlijk stonden de spijkers ook symbool voor het lijden van Christus, die aan het kruis geslagen werd. Vandaar dat in de kapel spijkers geofferd werden bij het beeld van de gestorven Christus. En dat die behoefte groot is, moge blijken uit het feit dat ook als de kapel gesloten is, er toch spijkers geofferd kunnen worden door een gat in het raam. Dat kan nog van pas komen als je ’s nachts onverhoopt veel last krijgt van een puist.

De kapel op Esdonk roept toch wel de nodige vragen op. We hebben het over het Christusbeeld en de spijkeroffers, maar de kapel is officieel toegewijd aan Maria Magdalena. Het is zelfs de enige Maria Magdalenakapel in Nederland. De devotie was jarenlang vooral gericht op de heilige Maria Magdalena, maar sinds de 19de eeuw is dat gaandeweg in de richting van het Christusbeeld en het offeren van spijkers veranderd. Overigens werd en wordt er ook steeds vaker voor allerlei andere aandoeningen dan zweren of puisten verlossing gevraagd.

Intussen wordt Maria Magdalena niet vergeten. Op de zondag dicht bij haar naamdag op 22 juli, is het bijzonder druk bij de kapel. Er wordt een H. Mis opgedragen in de openlucht, waar zeer veel mensen op afkomen. Dankzij de vele vrijwilligers wordt het allemaal in goede banen geleid. Niet alleen tijdens de H. Mis, maar ook tijdens allerlei werkzaamheden die er zoal gedaan moeten worden. Te denken valt aan het openen en sluiten van de kapel, het aanvullen van kaarsen, poetswerk en het bijhouden van de naaste omgeving van de kapel.

Vreemd eigenlijk dat er in Nederland niet meer devotie is voor Maria Magdalena, terwijl het toch een heel bijzondere vrouw moet zijn geweest. Ze hoorde bij een groepje vrouwen dat heel dicht bij Christus stond. Zo was ze aanwezig bij de kruisiging en later de graflegging. Ook was ze bij de opstanding van Christus, ze zou hem na de opstanding als eerste hebben gezien. Bovendien is ze voor veel kwalen aan te roepen. Dat is nogal een staat van dienst zou je zeggen.
Maar er bestaat veel verwarring over haar: het zou een zondares zijn, wellicht zelfs een prostituee. Dit berust niet op de bijbel, maar het idee is hardnekkig dat zij het oudste beroep van de wereld uitoefende. En zo oud als dat beroep ook is, doorgaans wordt daarover toch vooral wat achter de hand en heel stilletjes gesproken.

Wellicht is er ook sprake van een persoonsverwisseling en is Maria Magdalena toch gewoon de deugdzame heilige die haar naam heeft gegeven aan dat fraaie Spijkerkapelleke op Esdonk.