De Proppen

Verteld door Martien van Dooren op de site van het Brabants Historisch Informatie Centrum.

In de twintiger jaren vestigden zich de twee broers Manders, bijgenaamd “de Proppen”. Beiden waren vrijgezel, ze woonden in De Pandelaar in Gemert. Ze stonden te boek als fietsenhandelaar, maar dat was slechts om hun hoofdbron van inkomsten te verbloemen, namelijk smokkel, inbraak en diefstal. Het waren beruchte lieden die in de hele omgeving indruk maakten.

In de nacht van zondag op maandag was er in de levensmiddelenwinkel van Corstens ingebroken. Op maandagmorgen was een van de Proppen de eerste klant, om te zien wat hij nog “vergeten” was. Voor het gemeentebestuur van Wanroij hadden ze de klus aangenomen om in de herfst de sloten te vegen, waarvoor ze enige werklozen hadden aangetrokken. Na afloop vroegen ze om een bewijs dat het werk naar behoren uitgevoerd was. Dat bewijs diende als dekking voor hun werkelijke bezigheden. Voor dezelfde moeite haalden ze de fuiken van anderen leeg.

Op zekere dag hadden ze enige werklozen verzameld voor een interessante klus. Die mensen werd een royale vergoeding beloofd voor het over de grens smokkelen van goederen. Ze zouden worden uitbetaald bij aflevering van de smokkelwaren aan het opgegeven adres. Zulke dragers werden in het vakjargon “pummelaars” genoemd. Op de dag van overtocht zou een van de Proppen voorgaan om te zien of de weg veilig was.

Het was een uitstekende, donkere nacht voor de pummelaars. Maar bij het passeren van de grens dook er plotseling van achter een struik een man op met een uniformjas van de douane die “Halt! Douane!” riep. De pummelaars gooiden zo snel mogelijk hun pummel op de grond en verdwenen in het donker. Omdat ze de smokkelwaren niet op het juiste adres hadden afgeleverd, werden ze niet betaald. Het spel was uitstekend door de gebroeders opgezet…

De Proppen waren veel geziene gasten bij de rechtbank. Als een van hen weer eens voor moest komen, zat de publieke tribune vol belangstellenden uit Gemert. Op zo’n zittingsdag werd de beklaagde gevraagd wat hij op de aanklacht te zeggen had. Doch de Prop deed geen mond open. De vraag werd herhaald, weer geen antwoord. Daarna vroeg de aanklager of hij zijn mond niet open kon doen, waarop de Prop zijn mond wagenwijd open deed, maar hij sprak geen woord. En een andere keer antwoordde de Prop: “Och rechter, de mensen zeggen zo veel. Gij moet niet alles geloven. Ze zeggen ook wel dat gij uw eigen ophoudt met de vrouw van de dokter”. Dat gerucht was in heel Roermond en omstreken een publiek geheim. Daverend gelach en grote hilariteit op de tribune.

De meest geruchtmakende stunt speelde zich in Nuenen af. In die tijd waren de boterfabrieken in opkomst. Meestal was er op vrijdag veel geld aanwezig om de boeren uit te betalen. Op een nacht stond een der Proppen bij de boterfabriek met twee fietsen en werd daar door twee veldwachters aangesproken. “Zo man, bij deze ben jij gearresteerd en ga je mee naar het bureau.” “Ik zou niet weten waarom”, zei de Prop. “Jouw broer hebben we al in den bak zitten voor inbraak in de boterfabriek.” “Wat”, zei de Prop, “die lelijke vlegel! Tegen mij zei hij, hou mijn fiets even vast, ik moet schijten, en nu gaat die vlegel inbreken.”

Het kon niet uitblijven dat De Proppen regelmatig achter de tralies verdwenen. Op een dag moest één van De Proppen drie maanden uitzitten in Den Bosch. Hij werd thuis door de veldwachter opgehaald en per tram naar Den Bosch gebracht. Net Veghel door zei De Prop: “Zeg veldwachter, als wij nu eens in Heeswijk-Dinther uitstappen, dan trakteer ik op een borrel en gaan wij met de volgende tram verder. Gezien het traktement van een veldwachter toch al niet te groot was had hij daar wel oren naar. De Prop had enige keren getrakteerd en met de volgende tram ging het stel richting de nor. Alles verliep heel gemoedelijk.

Uiteindelijk hebben ze een groot deel van hun leven achter de tralies doorgebracht.